Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

De Krantenman

Ik ben nooit in een straat geweest die sterker rook dan de Rubroekstraat in Rotterdam. Volks, warm, arm en benauwd rook het er. Het was een geur van natte schimmel, tweedehands kleren en doorgekookt eten, een geur van zwaarlijvige vrouwen die uit het raam hangen, een geur die ik niet kende, die hooguit familie was van de geuren op de zolder en de vliering, een zware, prikkelende, levendige geur, die mij aantrok als het leven zelf. Toen ik een jaar of veertien was kwam ik vaak in de Rubroekstraat en elke keer rook zij hetzelfde, zodat zij mij zeer vertrouwd en geliefd werd, als een oude moeder. Ik kwam er veel omdat daar de krantenman woonde. Ik bezorgde in die tijd de Havenloods en in de Rubroekstraat haalde ik de kranten op die ik moest rondbrengen. Meestal was dat bezoek kort en zakelijk. Dan liep ik de smalle trap op naar boven en kreeg ik een dik pak in mijn handen gedrukt, maar soms bleef ik wat langer om een praatje te maken. Ook toen de krantenman ziek was, werd ik door zijn vrouw uitgenodigd wat langer te blijven. Ik kwam in de rommelige achterkamer en kreeg een stoel aangewezen aan de huiskamertafel. Ik kreeg soep en een boterham. Ondertussen praatte de vrouw over haar man, dat hij al een paar dagen doodziek was en dat ze zich zo zorgen maakte. Toen de man in kamerjas binnenkwam schrok ik want ik had hem nog nooit zo gezien, maar zij praatte door alsof hij er nog steeds niet bij was. Hij glimlachte naar mij en ging ook aan tafel zitten. We aten zwijgend, luisterend naar zijn vrouw. Het was vreemd haar zo te horen praten zonder dat hij haar onderbrak of corrigeerde. De kennelijk ernstig zieke krantenman straalde een grote rust uit en luisterde net zo geboeid naar zijn vrouw als ik. De soep was lekker en er zaten veel balletjes in. Toen de vrouw even naar de keuken was, zei de krantenman:
- Het zal wel meevallen hoor. Ik voel me beroerd, maar dat heb ik wel vaker de laatste tijd. Ze praat zoveel dat ze soms niet luistert. En dan maakt ze alles erger dan het is.
Toen zijn vrouw terugkwam uit de keuken, hield hij weer zijn mond.
- Bent u al naar de dokter geweest? vroeg ik. Ik was er wel nieuwsgierig naar, maar kon eerlijk gezegd ook geen andere vraag verzinnen.
- Ach jongen, die dokter, die rijdt maar voor in z’n dure auto en wat heb je d’r aan? Ik zie zelf ook heus wel dat het niet goed met hem gaat. Gerard, jongen, wat zal ik je toch missen straks. Het is toch zo’n opgewekte man, hè. Altijd vrolijk en goedgemutst, al is-ie nog zo ziek.
Ze stond inmiddels achter hem en streelde hem liefdevol over z’n stugge blonde haar.
- Je bent zomaar niet van me af hoor, reageerde Gerard nu voor het eerst.
- Denk je dat ik je met die krantenzooi laat zitten? Geen sprake van. Ze krijgen die Gerard mooi niet zomaar weg.
Ik merkte dat ik bloosde en me schuldig voelde, want ik hoorde ook bij die krantenzooi. Ik bedacht dat ik mijn baantje misschien wel zou kwijtraken als Gerard doodging en dat ik nu alweer over mijn eigen problemen zat na te denken terwijl nota bene hier aan tafel iemand zo’n beetje zat dood te gaan. Ondertussen praatte Gerard door mijn gedachten heen:
- Nee hoor, we gaan nog heel wat van die kranten bezorgen, voordat ik er zelf in sta. Je blijft toch wel bij ons, Erik? Zoveel goeie bezorgers hebben we niet hoor. Die jongens kunnen elders steeds maar beter verdienen, lijkt het wel.
Hij keek met genoegen naar mijn lege soepkom, die hij resoluut aan zijn vrouw gaf.
- Haal die jongen nog soep, die moet nog werken.
- Maar in de Havenloods staan toch geen overlijdensadvertenties? vroeg ik, toen het tot mij doordrong wat hij zei. Die staan toch alleen in de dagbladen?
Nu begon Gerard hartelijk te lachen:
- Hoor die bijdehand wezen! Hoor je dat, vrouw? Die staan toch alleen in de dagbladen! Ha! Zeg, Erik, jongen, jij moet die kranten niet lezen hoor, je moet ze bezorgen. Of leer je dat soms allemaal op school? Ondertussen had zijn vrouw een nieuwe kop soep neergezet, maar ik had niet zoveel trek meer. Toch begon ik eraan, want ik durfde het niet te laten staan.
- Kom, ik ga maar weer es even liggen, zei Gerard. Hij stond op en het leek of zijn gezicht van pijn vertrok, maar hij kreunde niet en liet verder ook niets merken.
- Moet je niet gaan bezorgen? vroeg zijn vrouw, toen ze zag dat ik een beetje met lange tanden zat te eten.
- Laat die soep maar staan hoor, dat geeft niks.
Ik keek haar aan en stond op.
- De soep was wel lekker hoor.
- Dat weet ik, wijsneus. Die soep is goed, die maak ik al jaren. Je bent een rad kereltje en je hebt je woordje klaar, maar nu moet je er weer vandoor. Ze liep naar de hoek van de kamer waar de Havenloods in pakketten stond opgestapeld. Ze zocht mijn pakket uit en legde het met een zwaai en een bons op tafel. Ik pakte het op en groette:
- Nou, tot de volgende week dan maar en bedankt voor de soep. En beterschap met uw man.
- Ja, het is goed met je, doe je voorzichtig op de fiets?
Ik liep de trap weer af en ging naar buiten, trok de deur dicht en liet de bundel behoedzaam in mijn fietstas zakken. Daarna sneed ik het touw door met mijn zakmes. Het was de laatste keer dat ik Gerard zag. Hoewel, toen ik er een week later weer kwam en er tot mijn schrik een grote lijkkist op de plek van de tafel stond, vroeg ze:
- Je wilt hem toch nog wel even zien?

Schrijver: Ate Vegter, 13 juli 2005


Geplaatst in de categorie: werk

2.7 met 15 stemmen 1.753



Er is 1 reactie op deze inzending:

Naam:
josiene
Datum:
7 juni 2007
Email:
jweijsdenversatel.nl
Vertel mij over Rotterdam.,....graag meer!! !al dacht ik dat het Rubroucstraat was .,? ik las met veel plezier .

Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)