Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

In het verzorgingshuis

Rond half acht reed ik de Hamakerstraat in. Mijn moeder was na een valpartij hier in Verzorgingshuis Wilgenplas voor korte tijd opgenomen. Het had weinig gesneeuwd onderweg, maar de parkeerplaatsen waren glad. Via de hoofdingang liep ik naar het appartement van mijn moeder. Ze was net op de wc:
“Ik kom eraan!”
Haar kamer was nog wat kaal maar rook heerlijk naar hyacinten. We praatten wat en ik vertelde haar dat ik hier, toen ik hier vroeger werkte, nog wel eens televisie bleef kijken, omdat we thuis nog geen tv hadden.
“Maar we hadden toch al televisie in Apeldoorn?”
“Nee, in Rotterdam kregen we pas televisie, eentje met een witte kast, die stond in de achterkamer. Ik keek altijd naar Top Pop voordat ik naar catechisatie moest.”
“Ik dacht dat-ie in de voorkamer stond.”
“Nee, dat was pas later. Vroeger kwamen we nooit in de voorkamer, dat is pas begonnen toen we de oude TV van opa kregen.” Toen hij doodging - maar dat zei ik er niet bij. Ze vertelde over het ameublement, grijze bank, gele stoeltje en blauwe hoge stoel, met driehoekig tafeltje dat mijn vader van de zaak had gekregen en dat ze het toen zo zonde vond om de vier grote crapauds uit de oorlog weg te doen.
“Het was veel te modern voor ons,” zei ze. Het was het bankstel, inderdaad stijlvol jaren vijftig, waarmee wij kinderen zijn opgegroeid. Toen ging de telefoon. Ik liep even naar buiten om een sigaretje te roken. Bij de uitgang kwam ik een man tegen die allemaal andere mannen binnenliet via de uitgang.
“Kun je hier ook naar binnen?” vroeg ik.
“Nee normaal niet, maar ik zit ze hier op te wachten om ze binnen te laten - van het koor.”
“Het koor?”
“Ja, het Hillegersberg Mannenkoor, we oefenen hier elke dinsdagavond.”
Ik raakte verder met hem aan de praat en liep met hem naar de recreatiezaal waar veel mannen waren en koffie.
“Komt u erbij,” werd mij van verschillende kanten gevraagd.
“Eh, nou ik kom straks wel even luisteren. Ik ben op bezoek bij mijn moeder.”
“O, dan zal ik u even aan onze voorzitter voorstellen.”
Ik hoorde hem achter mijn rug naar de voorzitter fluisteren:
“Je haalt hem wel over hè?”
Ik voelde mij onmiddellijk thuis tussen deze Rotterdamse mannen, die maar ietsje ouder dan ik leken en het heel gezellig hadden samen. Ik maakte nog een praatje en ging toen met koffie terug naar moeder. Ze was nog aan de telefoon. Toen ze opgehangen had vertelde ik haar over het koor, dat hier repeteerde.
“We kunnen wel even gaan luisteren, straks. Er zitten nog meer dames.”
Ze reageerde afgemeten:
“Ik ken daar niemand. Ik ga er niet heen.”
We dronken de koffie.
“Je hebt mooie verhalen geschreven,” zei ze, “ik herkende er zoveel van. En nu weet ik ook weer wat er met de fiets van oom Onne gebeurd is. Dat wist ik helemaal niet meer, dat wij die gekregen hadden. De vrouw van dominee Beekman kwam altijd bij ons verstelwerk doen, dat weet ik ook nog wel.”
We dronken de koffie op en ik stelde voor even te gaan wandelen, maar ze had me, net als vroeger, gelijk door:
“Ik ga niet naar binnen hoor.”
“We kunnen wel even luisteren op de gang,” zei ik. We gingen met de lift naar de eerste, waar het gezang ons langzamerhand omgaf. Ze werd aangetrokken door de mooie stemmen en ging aarzelend de recreatiezaal in. Ik pakte een stoel voor haar en we schoven aan bij de luisterende dames. De keurige mevrouw waarnaast we gingen zitten maakte gelijk gezellig een praatje:
“Ik heb drie keer een beroerte gehad,” zei ze betekenisvol.
“Zo,” zei ik, “dat is wel genoeg.”
“Ik heb mijn vader zevenentwintig jaar lang verzorgd, die was verlamd.”
“Zo.”
Het koor zong gewoon door, af en toe een moeilijke passage herhalend.
“Mijn man dronk,” zei de vrouw nu.
“Zo,” zei ik, “ik lust eigenlijk ook wel wat, wil je nog koffie of thee, moeder?”
“Nee, ik hoef niks. Heb je niet een pepermuntje, ik heb een beetje een droge mond.”
“Nee, wil je geen thee? Dan pak ik wel even een glaasje water.”
“Dat is goed.”
Mijn moeder genoot erg van het zingen. De vrouw naast mij legde vertrouwelijk haar hand op mijn arm:
“Ik heb drie keer een beroerte gehad.”
Ik keek haar aan:
“Zo, dat is wel genoeg.”
Ik dacht, dat kan ik ook. Het effect van de beroertes begon ik nu al wat beter te begrijpen.
“Mijn man dronk, die gooide steeds alle ruiten in.”
“Dan had u zeker wel een goeie glasverzekering?” Ze schudde haar hoofd. Opeens stootte mijn moeder mij heftig aan. Verschrikt keek ik op.
“De telefoon,” siste ze. Ja, nu hoorde ik het ook. Haar telefoon, die in de rollator lag, rinkelde vrolijk door het koor heen. Snel nam ik op. Mijn zus aan de lijn:
“Wat hoor ik toch allemaal op de achtergrond?”
“Ja,” fluisterde ik, “we zitten bij het mannenkoor.” Haastig spoedden we ons de gang op, waar ik de telefoon aan mijn moeder gaf. Ik ging even een sigaretje roken. Toen ik terugkwam had ze opgehangen.
“Ze wilde jou ook nog spreken, maar je was al weg. Die mevrouw die ken ik, die vertelde mij dat ze drie beroertes heeft gehad. Toen ze dat aan jou vertelde wist ik wie het was.”
“Dat is ook waarom ze het steeds vertelt, dan weet ze zelf ook weer wie ze is.”
We besloten maar weer naar huis te gaan.
Het was een enerverende avond geweest.

Schrijver: Ate Vegter, 23 oktober 2005


Geplaatst in de categorie: ouders

3.1 met 7 stemmen 1.363



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)