Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Taalgevoel

’t Is zomervakantie. Raymonda’s hele wezen tintelt van voorpret: babysitten bij het vijfjarig joch van de buren. Uniek taalgebruik heeft-ie.
Kijkt-ie bijvoorbeeld door de spijlen van de schutting hun tuin in als zij daar in bikini ligt, schreeuwt-ie ineens: ‘léggie lekker te meure, teef?’
Flikt-ie vaker.
Raymonda springt dan op, blaast haar wangen bol, gaat in hurkzit en sist: ‘Ikk kríjgg juhh nogg welll hmzzzz…’
Het joch schatert het gewoonlijk uit – ‘Mónnuh Mónnuh, kom hier!!!’
Eens hoorde Mammie hen zo bezig.
Zei met zachte, indringende kakstem: ‘Ree-mon-daa, ik wens jou even te spreken.’
Wát ze te bespreken had, hield Raymonda voor gezien, – ’t zou wel iets geweest zijn als ‘geen omgang voor jou, die plebejers’ – tja, zij zou naar ’t gym gaan komend schooljaar.

’t Is avond nu, tijd om op te stappen, in te stappen. In haar nieuwe functie als babysit. Raymonda moffelt een malicieus lachje weg als ze even haar neus om de deur van de huiskamer steekt – ‘Tabee hoor, ik ga nog even langs Francien.’
Dingen als ‘maak-het-niet-te-laat et patati et patata et cetera’ laat ze plezierig langs zich heen glijden.

Nu is het tijd voor Pret.

Raymonda zit aan het bedje van het joch. ‘Zeg, je ouders zijn moven, hoor,’ grijnst ze.
‘Moehhhvuh!’ kraait het joch. Het woord schijnt hem te bevallen.
‘Ik ga je een verhaaltje vertellen, ’t is al heel oud, van de broertjes Grimm…’
‘Kriem. Fhaaltje. Vet. Cool. Ma vertelt ook vaak fhaaltjes en dan mag ik ze navertellen! Hartstikke gaaf!’
‘Nou, dan mag jij straks, maar eerst ik, okidoki?’

Raymonda begint:


Heel lang geleden woonden er in een diep verscholen bos een oude moeder geit met haar zeven kinderen. Zij woonden daar zo genoeglijk, maar veilig woonden zij niet. Want in dat bos huisde ook een eng, boosaardig schepsel: ja, een intens gemene wolf!
Steeds als moeder geit boodschappen moest doen, bond zij haar kindertjes op het hart: ‘Nooit opendoen, alleen voor mij!’
De kleine geitjes wisten het zo goed, moeder had dat al zó vaak gezegd…
Maar toch…
Op een kwade dag was moeder geit weer boodschappen gaan doen. Er werd gebeld, nogal luidruchtig en een rauwe stem klonk: ‘Open die deur, ben sleutel vergeten!’
‘Ammehoela,’ riepen de zeven geitjes.
De wolf rende naar zijn huis en nam een paar flinke happen honing. Hoe zoet klonk nu zijn stem toen hij weer bij de geitjes aanbelde!
‘Open die deur, ben sleutel vergeten…’
‘Ssssttt,’ fluisterde het slimste van de zeven geitjes, ‘laat míj dit afhandelen… ‘Leg eerst uw poot op de vensterbank,’’ riep hij.
‘Momentje,’ klonk het van de andere kant, ‘ben wat vergeten, even naar de stad nog, zó terug.’
En weer rende de wolf naar zijn huis en stak zijn poot in een zak meel. Hij sprenkelde er wat water op, oh, hoe mooi wit zag zijn poot er nu uit! Voor de zekerheid smeerde hij zijn kwaadaardige bek ook maar in met die nattige smeerboel.
Terug bij het huisje van de geitjes tikte hij zacht op het raam.
‘We komen eraan, mam,’ riepen ze alle zeven. Alle zeven? Nee, het slimste geitje schreeuwde radeloos: ‘Kom mee! Verstop je!’ waarna hij zelf in een grote staande klok dook.
Om kort te gaan – moeder kwam thuis, het slimme geitje tuimelde uit de klok en in haar armen. ‘Oh mam… ál mijn broertjes heeft die goorling opgevreten…’ huilde het overgebleven geitje diep ongelukkig…
‘Staat te bezien,’ antwoordde moeder geit vastberaden, ‘ik hoor een zwaar gesnurk, ik ga kijken; eerst zien, dan geloven. Jij blijft hier.’
Moeder geit snelde naar boven, in de richting van het vunzige geronk. Welja, meneer lag in háár bed, nota bene! Maar zij zag zijn buik golven, goddank!
Zij rende weer naar beneden en beval het overgebleven geitje: ‘Haal me ogenblikkelijk een schaar, naald en draad. Daarna haal je me wat stenen vanachter het huis! Vlug!!!’
De rest was gauw gedaan: moeder maakte met de schaar de buik van de wolf open, de zes geitjes sprongen eruit, zij stopte de stenen voorzichtig in de nog steeds open buik en naaide het hele boeltje voorzichtig weer dicht.
Wakker werd de wolf niet.
‘Pssst, jullie drie het hoofd, jullie drie de voeten, en jij, kleine wijsneus, jij wijst hen de weg naar de beek – plemp ‘m d’r maar in, zijn we van die smeerlap af!’


Raymonda kijkt naar het bijna slapende joch – ‘Vond je het een beetje leuk… eh… heb je eh… je moeder vertelt jou verhaaltjes en dan mag jij ze navertellen. Toch? Wil je…’
Raymonda weifelt, vreemd verlegen ineens. Maar het joch begint al:


Een verdomd lange tijd geleden was er een moeder geit. Die had zeven kiddo’s. Kan je nagaan, da’s niet niks. Daarom smeerde ze ‘m zo vaak mogelijk naar de kroeg, net als hun pa. Die had de pleiterik gemaakt, net als mijn eigen pa. Nou zat in dat bos een aftandse wolf die vaak trek had in Geit.
Hij stopte z’n vuile bek vol honing en smeerde zich in met meelsmurrie.
Stiekem wachtte hij tot moe weg was om jajem te gaan zuipen.
Daarna trapte-ie de deur in. Klere, wat schrokken die sukkeltjes. Eén sprong er in een klok, de rest werd opgevroten. Nou was die wolf niet gek, hij pakte een bijl, sloeg de klok aan barrels en vrat ook de laatste op. Werd z’n pens beroerd van dus ging-ie op de grond ligge maffe.
Kwam ma thuis, zag dat secreet ligge meure, sleept ze ‘m naar een beek en mieterde ‘m erin.
‘Sszziesszzo,’ sliste ze bij d’r eigen, ‘nou ben ik van de hele zwik af! Iedereen kan wat mijn angaat het vinketering krijge!’


Raymonda boog zich over het nu slapende joch.
Grimm… Kriem… ‘Kleine Crime,’ fluisterde ze teder in zijn krulhaar.
Daarna verliet ze zacht z’n slaapkamertje, wrijvend over een bobbel in haar keel.

Schrijver: Femmy, 23 november 2005


Geplaatst in de categorie: taal

4.1 met 7 stemmen 1.093



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)