Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Stront op de trap

Vreselijk zat was ik het nog bij mijn ouders te wonen in die van hout opgetrokken boerderij met slechts één vertrek, waarin soms ook nog de kippen en een varken binnen kwamen lopen. Mijn ouders sliepen op stro in een met doeken afgesloten ruimte en mijn elf broertjes en zusjes lagen kriskras ergens op de grond.

Ik was de oudste en kon er niet meer tegen, vooral niet tegen de stank. Wanneer het avonds vroeg donker werd stak mijn moeder een paar kaarsen aan en daar zat je dan tussen dat gejank en geschreeuw van de kinderen. Een klok hadden we toen nog niet, maar zodra het pikdonker was gingen de kaarsen uit en ging iedereen slapen. Had je gedacht, want vader had de smerige gewoonte harde winden te laten, dus was het lachen geblazen en omdat we alle dagen bonen, uien en zwaar roggebrood te eten kregen, stonk het verschrikkelijk in die ruimte.

In de naburige stad woonden mijn tante en oom in een van hout opgetrokken huis met twee verdiepingen, aan een gracht. Op een mooie lentedag zocht ik mijn boeltje bij elkaar en nam afscheid van de familie en trok de wijde wereld in. Ik had de route over de uitgestrekte landerijen en bossen eerder afgelegd en wist na twee uren lopen de stad te bereiken. De lucht die ik inademde in die onmetelijke ruimte vond ik vies, want ik was die stank van thuis gewend, je wist niet beter. Eindelijk kon ik de stad inlopen en zo groot was die stad niet, maar een paar smalle straten en grachten, waar armoedig uitziende huizen stonden, en de mesthopen voor de deur gewoon op straat lagen. Ook daar stonk het erg en dat deed mij goed, want ik was het gewend.

Ik gaf met een op een bloemenmand gelijkende deurklopper een paar meppen op de houten deur en hoorde daarna iemand de trap afkomen. De deur ging open en daar stond mijn tante Sjaan, een dikke vrouw van in de vijftig. Ze droeg een onder-en bovenkleed met een veter dicht geregen en daarover een witte schort. Ze keek bedroefd, maar ze groette mij toch heel hartelijk en omhelsde mij. Het deed me goed, dat ze zo zuur stonk en dat was geen wonder want schoon water uit een kraan bestond niet. In mijn vroegere leven was er geen schoon water, alleen het vieze water uit de gracht was beschikbaar.
''Daar ben je lieve jongen, kom binnen. Ik moet je wat vertellen, schrik niet, je oom Hendrik is veertien dagen geleden gestorven aan de cholera. Twintig mensen zijn hier in de straat aan die ziekte bezweken. Gelukkig is de epidemie wat gezakt.''


Toen ik de houten trap opging zag ik een grote hoop stront in het trapportaal liggen. Dat vond ik in die tijd normaal, want een toilet zoals in mijn latere leven, bestond niet. De ziektes die er toen waren werden toegeschreven aan het baden, het wassen was een gevaar voor de gezondheid. Een toilet in huis was er niet. De mens vervuilde zich verschrikkelijk en een verband met de pest en cholera werd niet gelegd. Toch zag de huiskamer van tante Sjaan er vrij schoon uit, behalve dan de emmer in de hoek, die half vol stond met poep en pies.
Het meubilair bestond uit een paar kisten met daaromheen vier houten stoelen en in de keuken een tafel met daarop een paar pannen en potten van aardewerk.

''Je zal wel wat lusten hé, lieve jongen?''
''Graag tante, ik heb stevige trek gekregen na zo'n lange voettocht.''
Ze zette voor mij een flinke snee roggebrood als bord met daarop een homp brood met reuzel. Het vet droop op het roggebrood en dat heb ik ook maar meteen opgegeten. Na het eten liet ze haar moestuin achter haar huis zien. Wat ik als een weldaad zag was de grote regenton vol met regenwater. Dat was effen lekker, dat hadden we thuis ook, maar als je een periode had met weinig regen, dan moest je toch water uit de sloot halen en in de stad uit de gracht. Vooral het water in de gracht was vies, want de mensen gooiden er van alles in, ook de emmers met de behoeften erin van de mens. De tuin van tante zag er goed onderhouden uit, met gewassen in de groei van prei, uien, wortelen en sla. Kippen zorgden voor de eieren.

De volgende morgen kreeg ik pap van roggemeel en in de middag groenten met gekruid vlees en 's avonds de resten met veel bier. Ik deed mijn behoeften in de emmer, die in een hoek van de kamer stond. Omdat we nu met z'n tweeën waren was de emmer vol geraakt en stonk het verschrikkelijk in de kamer, maar dat vond ik niet erg. Tante vroeg wel aan mij of ik de emmer uit het raam wilde kiepen, dat deed ik dan maar, maar alles kwam niet in de gracht terecht. Een voorbijganger schold mij verrot.

Ik ben maar een paar dagen bij tante gebleven en kreeg toen heimwee naar mijn vader en moeder en broertjes en zusjes. Vader was blij, dat ik weer hielp met werken op het land. Mij is tenslotte gebleken, dat de vuiligheid bij de mensen op het platteland even erg was als bij het volk in de stad.

Schrijver: kees niesse, 15 mei 2013


Geplaatst in de categorie: afscheid

4.0 met 4 stemmen 129



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)