Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Mededogen

Meestal komt hij als vriend. Als goede vriend voelt hij zich aan tijd niet erg gebonden. Vaak is hij er midden in de nacht, maar hij ziet er ook niet tegen op de boel te verstieren door in de drukke ochtendspits zijn opwachting te maken.
Zit je daar met een paar levenden die allemaal tegelijk willen piesen, poepen en aangekleed worden en weet ik wat, en een zootje huilende familie en een lijk. Bedankt, vriend, je was er weer eens genadig.

De zee van menselijk wrakhout noemt Woemi haar afdeling, en vaak vraagt ze zich af waarom zo nodig hier weer naar terug moest keren, naar de dementerenden, de verwarden en de vegeterenden. Vermoeid, ziek, zwak en akelig hangen ze in de touwen, oud zijn ze, stokoud. 'De prijs die je moet betalen voor een gezond leven' zegt ze haast cynisch, en voor een keer zegt ze niks van mijn roken en drinken.

Vanmorgen heeft ze een dertig, veertig jaar oudere uitvoering van me gedoucht, zijn magere knoken gezien, bont en blauw van eerder valpartijen, zijn ogen waarmee hij haast niks meer kan zien gedruppeld, zijn opgezette voeten voorzichtig gedept. Eigenlijk moet hij aan de steunkousen, de marteling voor elke zuster en de plaag voor elke oudere. Zijn mannelijke trots is verschrompeld tot een onooglijk vormloos dingetje. Daar heb je geen last meer van. of het moet zijn dat je door een vergrote prostaat moeilijk meer pissen kan.
'Ík wil wel dood maar ik mag niet' zegt hij. Woemi zegt maar niks.
'Kom maar gezellig mee naar de huiskamer' zegt ze professioneel, en ze begeleidt de half blinde achter zijn rollator. Maar zo gezellig is daar eerlijk gezegd niet. Een infuuspomp waar geen hond naar omkijkt verstoort de zondagsrust, maar verder wordt geen woord gewisseld. Pas als er een heuse rollaltorstrijd ontbrandt, komt er enige reuring in de tent. Woemi bemiddelt en brengt en passant de pomp tot zwijgen. Stilte. Dan André Rieux maar weer.

Nog drie. Gelukkig krijgt ze hulp van een leerling. 'Eerst kamer 14 maar'. Maar die geeft nog weinig sjoege.
Woemi aarzelt, dit ziet er niet helemaal goed uit. Kamer14 lijkt op weg naar onze schepper. 'Lekker laten liggen, doen we straks wel', is haar eerste gedachte, maar Sophia, nog zo jong, nog zo onbedorven, er nog van overtuigd dat het eeuwige leven het hoogst bereikbare is, Sophia schrikt.
'Goed, vraag anders de dokter maar even'. Woemi voelt de al koude hand van de vrouw, opgezet van het vocht, tevergeefs probeert ze de weke pols te vinden.
Eén dokter komt, twee, drie. En het gedonder begint.
'We hebben haar teveel opiaten gegeven' overwegen ze, en via het enige brosse breekbare infuusje dat er is geven ze haar een forse bolus antidotum. Sorry Petrus, wij zijn er ook nog. Het infuus sneuvelt, maar de vrouw komt weer tot leven. Benauwd en pijnlijk grijpt ze in de ruimte om zich heen, vraagt om drinken.
'Niet zo'n goede actie van Pearl' schampert Woemi als de witte jassen verdwenen zijn. Sophia schrikt. 'Maar je mag iemand toch niet zomaar dood laten gaan?' Haar onschuldige blauwe ogen zoeken onzeker houvast en bevestiging.
'Helaas niet' mompelt Woemi om zich vol overgave op vieze bende te storten. De arme vrouw heeft alles laten lopen, een berg riekende ontlasting pruttelt tussen haar benen. En hoe je dood gaat dondert niet, maar het moet wel schoon en gewassen.

Eindelijk, na een uur worstelen en prutten zijn de jassen overtuigd. Mevrouw moet toch maar weer aan de morfine, en als de familie er is, ook maar een beetje slaapmiddel. Maar hoe? Tevergeefs proberen de dokters te doen waarin Woemi goed is: een naaldje geven aan een onmogelijk te prikken patiënt.
Links en rechts verdwijnen naalden in het sponzige vlees, maar geen een weet een bloedvat te vinden.
Eindelijk mag Woemi. Zelfs met haar honderd jaar ervaring is dit ogenschijnlijk mission impossible. Maar het lukt. Ze kan het gevoel van trots niet onderdrukken.
Alsof ze vanuit een onmogelijke hoek een prachtig doelpunt heeft gemaakt. Zoals meneer Braams ooit met zijn kornuiten stond te juichen als een Duitse Junkers vol met jongens zoals zij uit de lucht hadden geschoten. Totdat ze een paar dagen later gedwongen werden de verkoolde lijken uit de kisten te halen. Nee, toen juichten ze niet meer.

Eindelijk stroomt er weer morfine in het lichaam van de zwaar ademende vrouw.
'Zo moet ik toch niet doodgaan?' vraagt, smeekt de vrouw, en ze probeert de hand te grijpen van Sophia. Die breekt. Dit is niet de dood zoals ze die hier heeft leren kennen. De dood die je langzaam meeneemt op weg, die je rustig in laat slapen, die voorkomt dat je nog honger, dorst voelt, dat je benauwd bent ver voordat je echt afscheid neemt. Dit is horror.
Het lijkt ook wel of door het slechte vaatstelsel de morfine niet daar komt waar hij moet komen, dat het gewoon geen flikker doet.

'En de dormicum?'
'We moeten wachten tot de familie er is' hebben ze gezegd, zegt Sophia. Woemi probeert het nog maar eens met wat morfine. Zonder resultaat.
'Maar je hebt de spuit al klaar?'
'Ja' zegt Sophia, haar tranen verbijtend.
'Laten we hem maar vast aanhangen' zegt Woemi en ze voegt de daad bij het woord.
'Help me' smeekt de vrouw weer, en voorzichtig drukt ze een beetje dormicum in het vechtende lichaam. Een beetje, een heel klein beetje maar. Soms is daar nog mededogen.

Schrijver: Jorrit, 10 januari 2016


Geplaatst in de categorie: verdriet

4.2 met 4 stemmen 166



Er is 1 reactie op deze inzending:

Naam:
Len Cornelis
Datum:
15 januari 2016
Beklemmende en nauwkeurige beschrijving van de soms rauwe werkelijkheid van ouder worden, dementeren en sterven in een verpleeghuis. Mooie bijdrage, vind ik.

Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)