Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

1868 - 1922

Sprookje van de boze fee [deel III]

De koning was bang voor de boze fee.

`We bezitten in ons koninkrijk maar twaalf gouden bordjes,' had hij tot zijn eerste minister gezegd. `We zullen dus ook maar twaalf van de dertien feeën kunnen uitnodigen op ons feest.'

De minister daarop had een hoogst bedenkelijk gezicht getrokken. `Ja, maar... Uwe Majesteit...' begon hij.

Maar de koning viel hem in de rede met een rustige glimlach: `We kunnen er toch niet één laten eten van een gewoon zilveren bord? Het zou als een belediging kunnen worden opgevat.'

Nee, dat ging natuurlijk niet aan, moest de minister toestemmen, die veel voelde voor etiquettevragen.

`Nu dan?' vroeg de koning aanmoedigend, toen de minister bleef aarzelen. `U wou iets zeggen?'

`De boze fee moet in ieder geval gevraagd worden,' meende de minister. `De boze moet men te vriend houden.'

De goede koning hield niet van cynisme. Ook irriteerde het hem, dat zijn dienaar hem juist die raad gaf, die hij niet van plan was op te volgen.

`Zo?' vroeg hij misnoegd. `En verder? Wat was dan verder uw voorstel?'

De minister zweeg.

`Als u verder niets te zeggen hebt, als uw oordeel over de zaak nog zó weinig gevormd is,' meende de koning, `deed u beter eerst te luisteren, en dan pas te spreken.'

De minister boog het hoofd, en begon zwijgend te luisteren om daarna zijn oordeel te kunnen vormen.

`De goede feeën moeten in ieder geval gevraagd worden,' betoogde de koning, toen de minister zwijgen bleef. `Sinds mensenheugenis is de verhouding uitstekend geweest tussen het Hof en het Bos... dat moet zo blijven... we hebben nooit iets anders dan bewijzen van liefde en vriendelijkheid van de goede feeën ontvangen. Ik zou niet gaarne éne van haar verdriet willen doen... Bovendien het zou niet alleen slecht, het zou erger, het zou dom zijn, één der goede feeën te beledigen. Wat één aangaat, weten ze dadelijk alle twaalf...'

`Dát geef ik toe...' begon de minister haastig.

`Dat behoeft u me niet toe te geven,' zei de koning hoog, geërgerd door zulk een ontijdige interruptie. `Dat is een uitgemaakte zaak. Ze hangen als klissen aan elkaar, ze nemen altijd elkaars partij, we zouden gevaar lopen dat ze allen wegbleven van ons feest. Er zou een breuk ontstaan... De boze fee daarentegen staat alleen...'

`Maar ze is machtig,' begon de minister weer, `en lichtgeraakt en wraakzuchtig...'

`Maar ze behoeft immers van de gehele zaak niets te horen,' sprak de koning met kalme minachting, `wie zou het haar vertellen? Met niemand is ze intiem...'

Het gelaat van de minister klaarde op.

`O...' zei hij, `neen... als ze er niets van te weten komt, kan het natuurlijk ook geen kwaad.'

`Juist zo,' zei de koning tevreden. `Nu, dan draag ik de zaak dus aan u op. Zorg dat alles in het diepste geheim geschiedt. U kunt het zó voorstellen bijvoorbeeld, alsof de komst der feeën een verrassing moest zijn, een aardigheidje voor de gasten...'

De minister boog het hoofd en verliet het vertrek.

`Denk er aan,' zei hij tot de bode, die hij de twaalf uitnodigingsbrieven ter hand stelde. `Denk er aan, dat het van het hoogste belang is, dat je iedere brief aan de geadresseerde zelf in handen geeft. De koning is er opgesteld, dat alles een diep geheim blijft. Je begrijpt,' voegde hij er met een knipoogje bij, `op een feest... een aardigheid... een verrassing voor de gasten... en wacht... Denk er aan, dat de boze fee niet is genodigd, laat zij vooral niets merken.'

`Ja wel, Excellentie,' zei de bode, `laat u dat maar aan mij over, ik zal dat zaakje wel eens vlug en handig voor u opknappen.'

Welgemoed begaf hij zich naar 't bos.

En daar had me nu die man in zijn koninklijk livrei dagen lang door het bos rondgeloerd en rondgeslopen als een jager die een zeldzaam wild betrappen wil, en, dachten die mensen nu heus, dat de boze fee niets van dat alles gemerkt zou hebben, dat ze niet begreep, wat er gaande was? Dachten ze, dat ze niet wist, wat er in de brief stond, waarvan de witte punt uit de zak van de gegalonneerde jas was komen steken, noch, waarom de bode soms zo verschrikt en schuldig en dan weer zo sluw geheimzinnig gekeken had bij het wegmoffelen van die brief, zo vaak hij haar onverwacht ontmoet had? Waarom de feeëngesprekken bij haar nadering zo plotseling waren verstomd? En dachten ze, dat ze niet gezien had, hoe daareven de feeën, zij, die immers altijd tezamen waren, nu één voor één, om geen argwaan te wekken, het bos verlaten hadden, en hoe ze elkaar nu opwachtten op de weg naar de stad, om haar wensen te gaan spreken over het koningskind, haar wensen van deugd en macht, van geluk en schoonheid?...

[wordt vervolgd]

Schrijver: Jacqueline van der Waals
Inzender: JM, 25 mei 2004


Geplaatst in de categorie: koningshuis

2.8 met 12 stemmen 1.124



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)