Inloggen
voeg je dagcolumn toe

Dagcolumn

Zomerzot of wat

Maandagochtend meteen al reuze enerverend. Heerlijk fris opgestaan tintelde het licht in mijn hoofd zachtkens voortplantend op zenuwknooppunten her en der verspreid.

Aangenaam zeker maar ook spannend door een idee vastgezet tot in mijn diepste vezels. Namelijk dat ik vooral toegeeflijk moest zijn. Waarvoor wist ik niet maar een stem van mezelf zei weten er nu niks toedeed.

Op straat werd ik mij gewaar van een soepel voortgang alsof mijn harkerigheid voorbij was. Panterachtig terwijl mijn onderlip op een vaste soulmaat trilde stapte ik op de tram. Even later op het Rokin was de overgave compleet toen ik uitgestapt begon te tjielpen. Precies volgens het dichtschema van Jan Hanlo. Zoals in het filmpje bij Zomergasten de avond tevoren. Van Tom America.

Daarbij vulde mijn gemoed zich met – excusez le mot – nauwelijks betoombaar liquide liefde. Du moment dat ik mijn controleapparaat toch - tour de force - mobiliseerde om met gêne om me heen te koekeloeren ontwaarde ik vele lotgenoten. Op het Rokin, dichtbij de Munt. Tjielp tjielp - tjielp tjielp tjielp. Allemaal medemensen die de mus in zich loslieten.

Vaak blijmoedig, ik dacht ‘vrijgemaakt’! Vraag me niet waar ik die noemer vandaan had. Ik achtte me door normaliter veronachtzaamde geestesdelen gestuurd.
Terwijl ik in sommige anderen, bedremmeld licht verward, mijn tot generen gekeerde controlestatus herkende. Bevreemd misschien maar ik schoot gerustgesteld meteen terug in mijn mussenmodus.

Langzaam maar zeker nam de drang af. Net zo ongevraagd als dat-ie begonnen was. Ook de liefde begon weer terug te stollen in vast- en opgelegde vormen. Eerst transformeerde tjielp in ‘tjilp’, zeker geen ‘chirp’ zoals James Brockway Hanlo in het Engels laat tjielpen op het Leidse Muurgedicht.*
Daarna kreeg ik grote gedachten.

Toen we ooit nog waterdieren waren was er een voorhoede die zich boven zee verhief uit eigenwijze progressiedrift. Zij hoorden gevleugelden fluiten en het eerste wat opkwam was imiteren. Een kunst waarin daarna iedereen zich probeerde te bekwamen. Hetgeen beter lukte naarmate we ons meer losmaakten van het water.

Daaruit zijn de dichters en zangers voortgekomen. Herkenbaar, men verheldert dichters door te vragen ‘Welke vogel ben je?’
Juist ook omdat deze vraag ze overvalt. Voorts kan men uit hun werk vaak hun gevederde identiteit afleiden. Plus dat uit poëtische statistieken ook geografische vogeldominanties in mensidentiteiten zijn af te leiden.

In ons land is de mus dominant. Duidelijk hoezeer dichters daarnaast eigen fluitidentiteiten koesteren. Dat kan, desalniettemin ziet men toch vaak de mus opduiken.
Neem Jan Hanlo zelf, die dacht de St. Louis Blues te kunnen fluiten zoals hij wilde:

'En waarlijk, na enige tijd
geleek mijn fluiten van de St. Louis Blues
op de zang van de grote lijster:
turdus viscovorus'

Zoals gezegd een bedenksel van Hanlo! De Portugese dichter Ferdinand Pessoa waarschuwde al als Albero Caeiro in ‘O meu olhar é nítido como um girassol’:

'Ik geloof in de wereld zoals in een madeliefje,
Omdat ik haar zie. Maar ik denk er niet aan
Want denken, dat is niet begrijpen…
De wereld is niet gemaakt opdat wij erover zouden denken
(denken betekent een oogziekte hebben)
Maar om ernaar te kijken en het ermee eens te zijn.'

Fernando Pessoa laat zijn heteroniem Álvaro da Campos zelfs (retorisch?) in 'Às vezes...' ('Soms)' de vraag stellen:

'Zouden wij op deze wereld niets dan pennen
zijn met inkt
Waarmee iemand waarachtig schrijft wat wij
hier krassen?… '

Zoals de watermens waarachtig werd in wat hij begon te fluiten?

Staat denken een gevleugelde vrije geest in de weg?



*http://www.muurgedichten.nl/hanlo.html


Zie ook: http://portugese-poezie.b...-min=2011-01-01T00:00:00%2B01:

Schrijver: Jos Zuijderwijk, 28 juli 2012


Geplaatst in de categorie: vrijheid

3.6 met 10 stemmen 238



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)