Inloggen
voeg je dagcolumn toe

Dagcolumn

Mijn vrouw helpt me uit de droom

(verwerking nieuws uit Oekraïne)

We zochten een manier om het offensief in te gaan. Met een klein groepje onder wie de directeur van een organisatie waarmee we regelmatig samenwerken gingen we op pad om met een bocht over een weiland een dorp te bevrijden. Toen we bij de grens van het dorp kwamen, zagen we aan onze linkerkant een overmacht aan Duitse soldaten. Er werd nog niet geschoten, want ze waren te ver weg, maar zij zagen ons ook. Zij probeerden ons de terugweg af te snijden. We besloten dat er niets anders op zat dan ons terug te trekken en wel snel. In snellooppas gingen we terug over het weiland, sprongen over sloten en prikkeldraden, maar werden tegengehouden door een groep schapen.

Het waren getrainde schapen die onze troepen moesten tegenhouden. De directeur had echter een methode om met ze om te gaan. Door ze te aaien en vriendelijk met ze om te gaan, begonnen de schapen ons aardig te vinden en lieten ze ons door. Ondertussen kwamen de Duitsers met grijze pothelmen achter ons aan. Het was ze niet gelukt om ons de pas af te snijden, maar we moesten wel doorlopen om niet alsnog in gevecht te raken.

Niet veel later kwamen we een groep grote jonge honden tegen die eveneens waren getraind om ons tegen te houden. Ze hadden een smetteloos witte wollige vacht en een vriendelijk uiterlijk, maar versperden ons wel de weg. Opnieuw werkte de methode van de directeur uitstekend. Opnieuw wisten we zonder veel tijd te verliezen verder te gaan. Zo kwamen we in ons dorp van vertrek en wandelden we ons hotel binnen.

In ons hotel werd de directeur gearresteerd, omdat daar al andere Duitsers waren. Wij gingen naar een kroeg ernaast. Ik dacht, ik moet wel een luxe biertje nemen, want straks in de bezetting zal het niet meer te koop zijn. Ik zag veel merken in rare buikflessen, maar geen bekend merk. Om ons niet verdacht te maken, maakten we het zo gezellig mogelijk.

(verwerking van werkomstandigheden)

We kwamen aan de praat met een tafel naast ons. Zij waren van een Rekenkamer, namelijk die van Flytsenaradiel (als ik het goed heb onthouden). Het was erg gezellig, maar op een bepaald moment was het eten op en wilden we naar huis. Al staande praatten we nog wat na, waarbij ik aangaf dat ik van de NVRR was. Ondertussen was ik mijn collega uit het oog verloren, maar ik dacht dat hij wel naar de wc zou zijn. Hij moet vaak voor vertrek naar de wc. Een leeftijdsdingetje.

(verwerking van het feit dat ik die nacht kramp had aan mijn rechterbeen & een verhaal van een medebestuurslid)

Nadat ik van de groep afscheid had genomen vertelde iemand mij dat mijn collega geblesseerd was geraakt aan zijn been. Dat was lastig, want ik zou samen met hem naar huis. Ik vertelde degene die mij het slechte bericht bracht het verhaal van een medebestuurslid van een landelijke vereniging die tijdens zijn vakantie van een muurtje was gesprongen en daarbij een spier in zijn bovenbeen dwars doormidden had gescheurd. Vervolgens spraken we nog wat over koetjes en kalfjes van het rekenkamerwerk. Niet lang daarna namen we afscheid van elkaar.

Het was tijd voor mij om mijn collega te zoeken. Ik vroeg bij een deur aan twee zelfgenoegzame mannen of zij wisten of hij er was. ‘Ja, hij was er’. ‘Maar waar was hij?’ ‘Ergens’, legden ze uit. Lollig nietwaar. Dit is precies het type grappen dat ik ook kan maken als mensen ongerust worden of alles nog wel goed komt. ‘Maar waar is hij precies’, vroeg ik, ‘en zeg nu niet in Groningen, want dat kan ik ook’. Ze wisten niet waar hij precies was.

Ik moest het dus zelf zoeken. Op de wc was hij niet, maar iemand zei dat ze zeiden dat mijn collega misschien naar een EHBO-post was. Deze iemand wist niet waar die post was, misschien in de buurt, ‘die kant op’ wees hij naar buiten, maar het kon ook op Schiphol zijn. Ik ging dus de deur uit en merkte dat het heel erg zonnig was. Buiten lag een sportterrein dat bestond uit een grote groene Teletubbie-heuvel. Over die heuvel liep een pad. Midden op die heuvel stond iemand met een startpistool die pubers twee aan twee liet starten, zodat die een ronde tegen elkaar konden rennen. De man met het startpistool, in het wit gekleed, zei dat de EHBO-post misschien in de kantine aan de andere kant van de heuvel was. Dus ik daalde de heuvel af in de aangewezen richting.

Toen ik beneden gekomen was, bleek er een terras te zijn. Op het terras wisten ze het ook niet, maar verwezen ze me naar binnen. Daar stond in een donkerbruine ruimte een mevrouw met kort zwart haar achter een balie. De balie bestond uit donkerbruine planken. Iemand die eerder aan de beurt was, wees de vrouw achter de balie erop dat rechts van ons twee mensen stonden die wilden afrekenen, maar de mevrouw zei dat ze dat al wist. Ze wachtte nog even met afrekenen, omdat ze wist dat de kantine leeg zou stromen als ze met hen had afgerekend. Degene voor mij droop af en zo kwam ik aan de beurt.

(verwerking van een vriend die niet deed wat hij beloofde, en het vervelend vond dat ik hem daar aan herinnerde)

Ja, de EHBO-post was, legde ze uit, inderdaad op Schiphol. Ik liep nog even verder de donkerbruine kantine in, omdat ik boos was dat mijn collega mij niet had gebeld. Ook al had hij een blessure, hij kon mij tenminste toch even bellen? Terwijl ik weer terug liep merkte ik dat ik mijn mobiele telefoon niet meer bij me had. Ik hoopte dat de mevrouw achter de balie haar had, want ik had geen idee waar ik de telefoon anders kwijt zou hebben geraakt. Bij de balie vond ik niet de mevrouw, maar mijn telefoon lag op de rand van de balie. Toen ik hem pakte, zei de mevrouw - die nu niet meer achter de balie stond, maar wel ineens achter mij opdook - dat ze de telefoon had zien liggen en voor me had bewaard door de telefoon (voor iedereen grijpbaar) op de balie neer te leggen – zelfs in mijn droom vond ik dat vreemd. Natuurlijk stak ik de telefoon meteen bij me, dankbaar dat niemand hem had meegenomen. Even later keek ik of mijn collega mij had proberen te bellen in de periode dat ik de telefoon niet bij mij had, maar dat was niet het geval. Dit maakte mij boos. De twee die wilden betalen stonden nog te wachten.

‘Weet u ook hoe ik op Schiphol kom’, vroeg ik? ‘Tja, je kunt een trein nemen of een taxi.’

Ik besloot een taxi te nemen. Ik vond heel snel een taxichauffeur, maar die weigerde me naar Schiphol te brengen. Ook een tweede taxichauffeur wilde me niet naar Schiphol brengen. ‘Maar je kunt niet weigeren!’ meende ik, maar ze weigerden toch. ‘Hoe kom ik dan op Schiphol?!’ riep ik wanhopig naar niemand en iedereen. Een jonge blonde vrolijke vrouw in een wit kort rokje besloot mij te redden en zei dat ze me wel zou brengen. ‘Ik weet een gezellige weg’.

(verwerking dat tegenover ons huis dakpannen worden vervangen)

Die gezellige weg bleek over een zonovergoten grasveld te lopen, maar door de hoge waterstand stond er veel water. Ze trok haar schoenen uit en ik merkte tot mijn genoegen dat ik al geen schoenen aan had en dus ook geen problemen met het water had dat, merkwaardig genoeg, niet koud was. Het was zelfs warm. Het werd haar toch te diep (tot aan de enkels). Ze besloot een andere route te kiezen. Die route liep door een brede en droge dakgoot. De dakgoot begon bijna op de begane grond, maar liep schuin omhoog en ik vroeg me af hoe we aan de andere kant eraf kwamen. Desgevraagd wist mijn begeleidster ook niet of ze eraf konden komen. Ze besloot bovendien daar op het dak - de zon scheen nog steeds - op de schuine rode dakpannen te gaan slapen.

Dat soort hulp helpt niet, besloot ik. De gezellige weg zou mij vandaag niet naar Schiphol brengen. Ik liet de jonge vrouw slapen en liep terug. Eenmaal terug bij de kantine zag ik tot mijn tevredenheid, dat het stel dat wilde betalen weg was. Ze waren toch geholpen. Het was inderdaad rustig in de kantine nu. Er was nu een andere mevrouw met bruin haar en ongeveer zestig jaar oud en ik vroeg haar waar de treinen waren. ‘Dat ligt er aan’, antwoordde ze, ‘als het voor elf uur is, moet je hier naar beneden en anders...’ Ze maakte haar zin niet af. Ik bedankte haar en zei dat ik het station van Schiphol wel ken en wilde doorlopen naar de hal waar de trap naar beneden is.

‘Waar wil je heen?’ vroeg de vrouw met bruin haar voordat ik haar was gepasseerd. ‘Ik moet naar mijn vrouw in Groningen.’ Ik had ondertussen opgegeven dat ik mijn collega nog kon vinden om samen met hem terug te gaan. ‘Och arme,’ zei ze. Er kwam een arts die met een pen een chip in haar nek plaatste. Na de plaatsing kon je het vierkante chipje van ongeveer één bij één millimeter in haar nek zien zitten. Ze besteedde aan de hele gebeurtenis geen aandacht. ‘Het is tweeëntwintig voor elf, dus de trein naar Groningen is al weg. Je moet nu niet naar beneden, maar...’

Ik werd wakker. Mijn vrouw hielp me uit de droom en deed de gordijnen open.

Schrijver: Jan R. Lønsing, 12 september 2024


Geplaatst in de categorie: actualiteit

4.5 met 2 stemmen aantal keer bekeken 192

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)