Door het ijs gezakt
Strenge winters en Elfstedentocht horen bij vroeger en daar ik van vroeger ben, zou ik erover moeten kunnen meepraten. Niet over strenge winters, dat is toch meer iets van kinderboeken met plaatjes van Anton Pieck. De Elfstedentocht is een ander verhaal. Daar heb ik er in mijn leven drie van meegemaakt. De eerste was in 1985 - ik had er toen al 19 kwakkelwinters op zitten - en alsof de nieuwe ijstijd was aangebroken, werd er in 1986 weer een verreden. Daarna was het dik 10 jaar wachten. Maar toch, in de tweede helft van mijn leven waren de winters strenger dan daarvoor!
Ja, met statistiek kan je alles bewijzen. Zo gaan oorlog en strenge winters hand in hand. In ’40, ’41 en ’42 was het drie keer raak met de Elfstedentocht. Samen met 1947 moet dit het koudste decennium uit de vorige eeuw zijn geweest. Daarvoor en erna zitten lange perioden zonder deugdelijk ijs en nationale gekte. Hoezo strengere winter?
Zelf ben ik weinig vatbaar voor Elfstedenkoorts. Met winter en kou heb ik sowieso niet veel op. Schaatsen wel, dat vind ik een prachtige sport. Om naar te kijken. Het liefst in een overdekte hal, want daar gaat het zo hard en er waaien geen sneeuwvlokken in de lens van de televisiecamera.
Over mijn eigen schaatscarrière kan ik kort zijn: ik ben er niet voor in de wieg gelegd. De eerste stappen achter de stoel op het ijs, heb ik net als elk Nederlands kind gezet, maar in de pubertijd zijn de ijzers niet uit het vet geweest. Terwijl dat toch de kiemfase is voor de wereldkampioenen van straks.
Op mijn 28ste heb ik een serieuze poging gedaan om de beginselen van de schaatssport onder de knie te krijgen. Dat viel niet mee. Schaatsen is een razend moeilijke sport. Toch bleek na enige oefening dat er in mij een talent schuilging. Hard rechtdoorschaatsen kon ik als de beste.
Maar zonder echte winters en eindeloze vaarten, is de schaatser aangewezen op de 400 meter-kunstijsbaan, bestaande uit twee rechte stukken én twee bochten. Mijn bochtentechniek was helaas abominabel. En hoe harder ik op het rechte stuk ging, hoe meer angst ik ontwikkelde om de bocht ‘aan te vallen’.
Zo was het na tien lessen wel duidelijk dat er voor mij geen langebaancarrière in zat. Het slotakkoord van de cursus was een wedstrijd over 10 ronden waarbij de klunzen - waar ik deel van uitmaakte - het op mochten nemen tegen de iets meer begaafden en gevorderden.
Vanaf de start deed ik waar ik goed in was: hard vooruitschaatsen (en daarna in de bocht overeind proberen te blijven). Deze merkwaardige mix van kunde en onvermogen, leverde mij elke ronde een beetje meer voorsprong op op de rest van de groep.
En zo gleed en krabbelde ik in een roes over de baan. Af en toe ving ik flarden op van de speaker die alleen de namen van de gevorderden wist en dus geen idee had wie de anti-stilist op kop was. Maar ik voelde me Schenk, Kleine en Ritsma en de 33 toeschouwers speelden voor Thialf.
In de voorlaatste ronde werd het commentaar van de speaker steeds opgewondener. In de eerste bocht van ronde tien werd ik voorbijgeschaatst door een jongen die wel een naam had. Ik deed nog een paar ferme slagen op het rechte eind om ‘het zilver’ veilig te stellen. Tevergeefs. In de laatste bocht gleden nog twee mannen soepel voorbij. Ik werd roemloos vierde en heb sindsdien nooit meer geschaatst.
Strenge winters kunnen mij gestolen worden.
Geplaatst in de categorie: actualiteit