Inloggen
voeg je dagcolumn toe

Dagcolumn

Apostel

“Is er dan werkelijk niets meer heilig?” Ik besef ten volle dat dit een ouwelullenvraag is. Een vraag die riekt naar “vroeger was alles beter”. Die je niet hoort te stellen als je nog (even) 50-min bent. Toch kwam deze vraag dezer dagen bij me op.

Voor ik de aanleiding noem, neem ik u mee naar het begin van mijn studententijd. We spreken over het jaar 1977, het laatste jaar van het roemruchte kabinet Den Uyl. (Toen er nog hemelbestormers in de politiek zaten, al is ook dat een ouwelullenopmerking.) Op mijn eerste studentenkamer, in een klooster aan de Heijendaalseweg, had ik mijn eerste eigen boekenplank. Het was een degelijke eiken plank die in het ouderlijk huis boven de schouw had gezeten. Ik had er ijzeren dragertjes onder gezet, gaten in de muur geboord en de plank vastgeschroefd. Vervolgens zette ik er de literaire meesterwerken op die ik van mijn eigen (studiebeurs-)geld aanschafte. Reves Avonden bijvoorbeeld en een Hermans’ Donkere kamer. Ik kocht zelfs een aantal gedichtenbundels, van Lucebert en Jacques Hamelink onder anderen. Niet dat ik veel van hun teksten begreep, maar dat ze op mijn plankje stonden, vervulde mij met trots. Kom daar nu eens om, een achttienjarige die gedichtenbundels koopt. (Sorry, dat was weer een ouwelullenopmerking.)

Het gaat me evenwel nu niet om de boeken, maar om de boekensteunen. Daarvoor gebruikte ik van die bruine kruikjes, die de meeste leeftijdgenoten onmiddellijk zullen herkennen. Niet van die lange smalle waarin jenever had gezeten. Nee, ze waren de helft zo hoog en bijna dubbel zo breed. En ze glansden. Er zat een etiket op waarop een vijftal als monniken uitgedoste mannen spijs en drank tot zich namen. ‘Apostel Rosé’ stond er met grote sierlijke letters boven dit tafereel. Daaronder stond ‘vin de table de France’. Die ‘vin’ had ik zelf met huisgenoten soldaat gemaakt.

De boekenplank maakte na verloop van tijd plaats voor een boekenkast. En van de Heijendaalseweg verhuisde ik binnen Nijmegen via de Korte Bredestraat en de Paukenstraat naar Lankforst. Niet alleen de groeiende hoeveelheid boeken, maar ook de kruikjes verhuisden iedere keer met me mee. Sterker nog, ik heb ze nog steeds. Ze staan op de studeerkamer en functioneren ook nog steeds als boekensteun. Als je de zwarte dopkurk eraf haalt, ruik je, tweeëndertig jaar later, nog steeds iets wat op wijn lijkt.

Terug nu naar mijn ouwelullenvraag. Ik voelde deze opkomen toen ik een artikel in de krant las met de kop ‘Van EU mag rosé rood-in-wit zijn’. Het was typisch zo’n artikel waarvan ik na lezing dacht: had ik het maar niet gelezen. Dan had ik het niet geweten en dan had ik komende zomer op een zonovergoten Franse camping weer geheel onbevangen flessen rosé kunnen ontkurken.

Dat zal ik nu nooit meer kunnen. Nu weet ik immers dat het geen rosé is wat ik dan drink, maar een mengsel van witte en rode wijn. Tenzij de woedende Franse wijnboeren op 27 april aanstaande hun zin krijgen. Die willen echte rosé blijven maken en niet meegaan met iets wat in andere wijnstreken, Californië, Zuid-Afrika en Australië, allang gebruikelijk blijkt te zijn. Dat mengen komt volgens Marc Rolley, directeur van het verbond van Provence-wijnen, neer op ‘het wettelijk toestaan van oplichterij’. Daar is deze ouwe lul het mee eens. Al was het maar om de nagedachtenis aan de inhoud van mijn kruikjes niet te bezoedelen.

Schrijver: hans manders, 29 maart 2009


Geplaatst in de categorie: actualiteit

1.8 met 4 stemmen 517



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)