Dood plein
's-Hertogenbosch heeft een prachtig plein dat Parade heet. Ooit het domein van Begijnen, daarna een parade- en exercitieplaats voor het garnizoen, vervolgens parkeerplaats en nu een saaie rechthoek met slechts zes horecagelegenheden, waar een zelfmoordenaar likkebaardend opkijkt naar de door de barmhartige gemeente gespaarde kastanjebomen.
Natuurlijk vinden de Bosschenaren dit plein het mooiste van Nederland en het is ook mooi. Het grenst aan de St Jan, de kasseien (of zijn het kinderkopjes?) roepen beelden op uit vervlogen tijden, de bomen ruisen hun verhaal maar er gebeurt hoegenaamd niks. Helemaal niks. Op een doordeweekse dag is de Parade een droefgeestige, stille en donkere plek waar stadsplanologen alle romantiek uit weg hebben gepland. Het bleke theater domineert de ene hoek, de vale kroegjes de andere en de St Jan ligt erbij als een oude zieke hond die totaal passief het schouwspel gadeslaat. Er is vaak niemand op dat plein. Het wordt gemeden.
Waar Italiaanse pleinen een plek zijn van samenkomst, van ontmoeting en mogelijkheden, daar is de Parade een plein van ontkenning, van vermijden, van wat-moet-ik-er-mee. De Parade in Den Bosch heeft geen ziel. Zelfs niet tijdens de festivaldagen. Dan zijn het de festivals die de ziel in zich hebben; het plein faciliteert slechts. Maar nodigt geen moment uit. In al zijn rechthoekige strengheid. De Parade in Den Bosch is een plein dat ten dode opgeschreven is. Een vehikel van de gemeente om het volk met brood en spelen te geven wat het verlangt. Er is niets zo erg als een zielloos plein, een dood plein. Maar je ziet ze overal in ons land. Wij kunnen niks met pleinen. Alsof we er bang voor zijn. Wij denken dat er iets móet met een plein. Maar een plein hoeft alleen maar te zíjn. Dat hebben ze alleen maar in Maastricht begrepen. En in Haarlem.
Laten we een minuut stil zijn voor alle dode pleinen in ons land.
Geplaatst in de categorie: woonoord